De Evangelisch Lutherse kerk te Nieuwe Pekela.

Het ontstaan van de kerk


 

Ter inleiding een fragment uit het boekje "Twee eeuwen Lutheranisme in Pekela" (door Ds. J. Hallewas geschreven ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van de Evangelisch Lutherse Gemeente Pekela.)

Over de kerk en zijn bezittingen.

Doch reeds op 15 November 1758 gaan Jan Harms, Feyke Clock en Harm Jans over tot aankoop van "een Behuijsinge en geheele Veenplaatse zo te veen als te velde zijnde eygengrond, staande en geleegen te Nieuwe Pekela bij 't middelste verlaat".
Deze veenplaats was eigendom van Ds. Petrus Mees uit Oude Pekela en de koopprijs bedroeg 3500 gulden. waarvan 500 gulden direct wordt betaald en 3000 gulden tegen 4 %  "huire in plaats van rente" van Ds. Mees wordt geleend.
Aankoop van deze veenplaats getuigt van een goede vooruitziende blik, want een geschikter plaats zou men voor de kerk zeker niet hebben kunnen vinden.
Tot de dag van heden mogen wij ons daarover verheugen, dat onze Kerk, gelegen op de grens tussen Oude en Nieuwe Pekela, zich in het midden der gemeente bevindt.




Van de wederopbouw der gemeente tot heden.

Met de komst van Ds. Jakob Hendrik Bögeholtz breekt een tijd van wederopbouw en bloei voor de gemeente aan.
Na voor de tweede keer te zijn beroepen aanvaardt hij het beroep en doet op 30 September 1894 zijn intrede met een prediking over Rom. 1:16, nadat hij bevestigd is door de consulent Ds. C. F. Westermann van Wildervank. Door noeste arbeid slaagt hij er in de her en der verstrooide kudde weer bijeen te vergaren.
Het kerkbezoek, dat sterk was gedaald (slechts enkele tientallen mensen kwamen nog ter kerke) neemt aanzienlijk toe.
De gemeentearbeid wordt opnieuw georganiseerd. Het Zondagschoolwerk neemt een aanvang. Allerlei verenigingen, die nu nog bestaan, zijn in die tijd opgericht. Zo komt de Gemeente tot grote geestelijke bloei, waarvan de nawerking nog te bespeuren valt. Deze periode kan niet beter geschetst dan door het woord van Ds. Bögeholtz zelf, dat hij sprak bij zijn afscheid van de gemeente op 16 Juni 1901. Hij begint zijn prediking met, de aanhaling van het woord van Jakob. ”God van Mijn vader Abraham en God van mijn vader Izaäk, Heer, ik ben te gering voor al de barmhartigheid en voor al de trouw, welke Gij aan Uw knecht gedaan hebt"en vervolgt dan:
“Dat woord van Jacob, Gemeente, vindt weerklank in mijn hart, als ik terugzie op de zeven jaren, die ik in uw midden heb mogen doorbrengen. De Heer heeft mij in die jaren rijk gezegend. Gezegend in mijn huis. Gezegend in mijn hart. Maar ook, maar bovenal, gezegend in mijn arbeid. Wat heb ik hier veel tot stand mogen brengen in den tijd, dien ik onder U arbeidde. Hoe ziet het er thans geheel anders uit als toen ik kwam, hier in het bedehuis, maar ook om het bedehuis heen! Hoe is de Gemeente vooruit gegaan in elk opzicht! Wat is zij groot geworden! Wat wordt er thans veel meer in haar en door haar gedaan voor de komst van het Godsrijk!

Wat is zij toegenomen in de kennis van en in het geloof in de Heiland! Neen, dat heb ik nooit kunnen denken dat mijn arbeid in deze Gemeente zóó gezegend zou worden." "Ja, de Heer heeft mij hier rijk gezegend. Dankbaar, erken ik dat, maar diep ootmoedig, want word ik heden bepaald bij Gods groote zegeningen, ik moet ook denken aan mijn vele zonden, waardoor ik al die zegeningen verbeurd had, en aan het gebrekkige van mijn arbeid, waarvan ik mij steeds levendig bewust was en dat mij immer over de vruchten ervan met verbazing heeft vervuld."
Uit deze periode dienen verder nog vermeld: de aankoop van de klok in de toren in 1898. De klok werd gegoten door H. R. van Bergen te Heiligerlee, weegt 77 K.G. en kostte f 187, --.
In 1899 gaat de Kerkeraad over tot aanleg en exploitatie van een eigen begraafplaats.
In 1901 ontvangt Ds. Bögeholtz een beroep naar Weesp en niet wetende welke beslissing te nemen, laat hij door één der kerkeraadsleden het lot trekken. De beslissing valt: hij gaat. Groot is de verslagenheid bij velen in de Gemeente nu zij hun geliefde Leraar zullen zien vertrekken.

Tot zijn opvolger wordt gekozen Ds. Johannes Wilhelm Brass, predikant in de Rijp, die op 15 Sept. 1901 intrede doet en hier blijft tot 15 januari 1905.
Als de vacature intreedt, ontvangt de Kerkeraad een adres met talrijke handtekeningen met verzoek Ds. Bögeholtz weer te beroepen. Dit geschiedt en op 28 Mei 1905 doet hij voor de tweede maal intrede in Pekela.
Zondag 21 April 1912 wordt de gemeente in diepe rouw gedompeld. Tijdens de kerkdienst zakt Ds. Bögeholtz op de kansel ineen en sterft spoedig daarna. Groot is de verslagenheid. Weer is de geliefde Leeraar heengegaan, maar nu voorgoed. Nog tot op de dag van vandaag leeft hij bij de ouderen in dankbare gedachtenis.


 

De Lutherse gemeenschap in de Veenkolonien.

 

De Lutherse gemeenschap in de Veenkoloniën. 

Auteur  Tammo Tillema.



De Lutherse gemeenschap in de Veenkoloniën

De Lutherse kerken in de Groninger Veenkoloniën onderzoeken momenteel de mogelijkheden om te komen tot één gemeente. Oorzaak is de voortdurende terugloop van het aantal leden en kerkgangers. Door de daling zijn de inkomsten zeer sterk gedaald.


De Lutherse kerk in Pekela in 1922. - Foto: collectie gemeente Pekela, www.beeldbankgroningen.nl



De Lutherse kerken in Oost Groningen waren ooit bloeiende gemeenten. Met aansprekende voorgangers, uitstekende bestuurders, veel belijdende leden en meestal een rijk verenigingsleven. Midden zeventiende eeuw kwamen veel handelslieden, ambachtslui, landbouwers en werklieden uit het aangrenzende Duitsland naar de Groninger Veenkoloniën. Tijdens, maar vooral na de vervening was hier veel werk. De Duitsers namen hun geloof mee. Luthers, genoemd naar de grote Duitse hervormer Maarten Luther. In diverse plaatsen kwam het tot de vorming van gemeenten.

Eigen gemeente

In 1695 werd op een knooppunt van waterwegen bij Winschoten door voornamelijk handelslieden een Lutherse gemeente gesticht. Hier sloten de geloofsgenoten uit Pekela zich bij aan. Ze gingen hier ook ter kerke. Te voet was het echter een tocht van bijna vier uur. Soms gingen de gelovigen per praam. Toen echter enkele schuiten kapseisden en met name in de winter de kerk in Winschoten niet of nauwelijks was te bereiken, besloten de Lutheranen uit Pekela een eigen gemeente te stichten. Op de grens van Oude- en Nieuwe Pekela, bij het middelste verlaat, werd een brouwerij en wat land aangekocht. Op deze gronden verrezen wat later de eerste kerk en een pastorie. Achter de kerk werd een hof aangelegd. Daarachter werd een kerkhof ingericht. Nog steeds de enige Lutherse begraafplaats in Nederland.

De Lutherse gemeente in Pekela is, evenals de zusterkerken, gestoeld op de Augsburgse geloofsbelijdenis. Kernpunten van het geloof zijn dat de mens alleen door genade kan worden gerechtvaardigd. Alleen Christus kan zonden vergeven en er is geen belemmering in de relatie tussen God en de mens. De Lutherse diensten zijn niet wezenlijk anders dan die in andere protestantse kerken. Ingewijden zeggen echter dat de liturgie met meer enthousiasme wordt beleefd. Verder is er meer zang.

Bloei

De Lutherse gemeenschap in Pekela kende veel perioden van rust en bloei. Dit kwam vooral door het langdurige verblijf van sommige voorgangers. Meerdere predikanten bleven zelfs tientallen jaren. Clubs en verenigingen kwamen op. Een zangkoor, een vrouwengroep, een mannenvereniging voor Bijbelstudie en clubs voor de jeugd. Zelfs op het sportieve vlak kwamen er ontwikkelingen. De voetbalclub Damacota (een samenvoeging van de vier lutherse (jeugd)verenigingen David, Maria, Concordia, Tabitha) werd opgericht en de eerste padvinders in Pekela waren jongeren met een Lutherse achtergrond. 

Toekomst

Sinds enkele decennia is de groei van de Lutherse gemeenten niet meer actueel. Sterker nog, de aanwas is omgeslagen in forse teruggang. De over gebleven leden ervaren dit met pijn in het hart. Om de geloofsgemeenschap in stand te houden is in de veenkoloniën een werkgroep geformeerd die mogelijkheden tot behoud onderzoekt en bespreekt. Kerkenraden en gemeenteleden worden over de vorderingen geïnformeerd. Inmiddels is besloten om met het proces door te gaan. Het is echter nog lang niet duidelijk welke kant het opgaat. Binnenkort gaan twee werkgroepen verder met onderzoek en procedures.  

In Pekela zijn ondertussen al diverse vormen van samenwerking op gang gekomen. Met de gereformeerde kerk in Nieuwe Pekela en met de PKN gemeente en de Vrij Evangelische Gemeente in Oude Pekela. Er wordt gezamenlijk catechisatie gehouden en er is regelmatig overleg tussen de voorgangers Freitag (Luthers) en de Vrie. Ook zijn er op gezette tijden gezamenlijke diensten.

Behalve de vorming van één Lutherse gemeente in de Veenkoloniën, bestaat de mogelijkheid dat een kerk wordt samengevoegd met een protestantse gemeente in de buurt. Uiteindelijk zullen de gemeenteleden besluiten hoe de toekomst van de Veenkoloniale Lutheranen er zal gaan uitzien.



 Bron De Verhalen van Groningen Gedempte Zuiderdiep 9711 HG Groningen.

De Lutherse gemeenschap in de Veenkolonien.


Winschoterzijl

Auteur  Cees Stolk.


Het 'Van Goghbruggetje' van Winschoterzijl in 1974. – Foto: Collectie Groninger Archieven

Het 'Van Goghbruggetje' aan de Renselkade in Winschoten. - Foto: Marketing Groningen


Het veen lokt.

De turf in de nog woeste Veenkoloniën ligt voor het oprapen en dat trekt pioniers aan. Van overal en nergens. De één is op de vlucht, de ander zoekt het avontuur. Een allegaartje aan handelaren, veenarbeiders en soldaten zoekt zijn heil over de grens. De Dertigjarige Oorlog (1618-1648), een godsdiensttwist tussen katholieken en protestanten, drijft vervolgde lutheranen uit Noord-Duitsland naar het Westen. Een deel strijkt neer in de buurt van wat ooit een schans was, Winschoterzijl; daar waar de riviertjes Rensel en Pekel A samenkomen.

Niet zonder reden kiezen zij die plek uit. Winschoterzijl ligt op het grondgebied van Westerwolde, net buiten de invloedssfeer van de stad Groningen. Het Groningse stadsbestuur is streng in de leer en tolereert geen immigranten. Koning-stadhouder Willem III die Westerwolde bestiert, geeft de lutheranen vrij spel en staat de bouw van een kerk toe. Brouwer Zacharias Feltrup stelt een schuur beschikbaar en in 1695 verrijst daar een eenvoudige kerk, zonder toren, zonder orgel, maar mét preekstoel.

Het godshuis trekt als een magneet. Van heinde en ver stromen de kerkgangers toe, vooral uit de Pekela’s. Maar hun tocht is niet zonder gevaar. Te voet is het al een hele reis, met name in herfst en winter als de zandpaden nagenoeg onbegaanbaar zijn. De gelovigen kiezen dan voor de 'snikke' (trekschuit) maar als een keer de boot kantelt en met alle passagiers zinkt, geloven ze het wel. Niemand verdrinkt, het is hoog zomer maar als het des winters was gebeurd, aldus het notulenboek, 'dan zou de ramp niet te overzien zijn geweest.'

Geharrewar

De gelovigen in Pekela steken de koppen bij elkaar en hebben maar één wens: een eigen kerk op de grens van Oude en Nieuwe Pekela. Aldus geschiedt ook, maar pas na enig geharrewar met de geloofsgenoten in Winschoterzijl. De dominee daar is zeer verontwaardigd over de afscheiding en tekent protest aan bij het hoogste orgaan der lutheranen, het centraal bestuur in Amsterdam. Dominee Gerhard Müller uit zijn verontwaardiging in een tweetal brieven en schrijft denigrerend: ’’Het zijn overmogende menschen.’’ Het Amsterdams Consistorie steunt hem en weigert financiële hulp. Men denkt dat Pekela niet levensvatbaar is. De Pekelders zetten ondanks die tegenwerking door en bewijzen het tegendeel. Op 22 juli 1762 wordt de eerste steen gelegd voor een eigen kerk, met dank aan gulle gevers uit het naburige Duitsland.

Het is wellicht een speling van het lot als omstreeks 1820 het kerkbestuur in Winschoterzijl zich beraadt over verhuizing naar de stad Winschoten. Napoleon kondigt immers vrijheid van godsdienst af en omdat de buurtschap amper groeit, is verplaatsing van de kerk een optie. Steen voor steen wordt het kerkje afgebroken en in 1836 aan de Vissersdijk herbouwd. Van wat over is aan materiaal laat het gemeentebestuur van Winschoten het tunneltje in het Sterrebos bouwen. Preekstoel, avondmaalsbeker, banken en gedenksteen verhuizen echter mee naar het nieuwe onderkomen.

Van Goghbruggetje

Halverwege de 19e eeuw is Winschoterzijl nog aardig bewoond: negen huizen met in totaal 69 bewoners, verspreid over drie gemeenten; Wedde, Beerta en Winschoten. Wedde eist het merendeel op, zes huizen en 38 bewoners. Op Winschoter grondgebied staat slechts één huis, maar dat herbergt wel twaalf mensen. De buurtschap is een minidorpje op zich met twee watermolens, een stoomgemaal en als blikvanger de houtzaagmolen (1811) van Dallinga.

Rond sluis en brug speelt zich het dagelijkse leven af. Tot diep in de jaren tachtig fungeert Roelf Nijboer als brug- en sluiswachter. Voor dertig gulden per jaar huren hij en zijn vrouw Zwanie het sluiswachterhuisje van de gemeente Winschoten. Zijn taak is het om het in de volksmond bekendstaande ’Van Goghbruggetje’ te openen voor passerende schuiten. Zwanie houdt wel van de stilte en de ruimte rondom. Eenzaam is ze niet, vertelt ze in het tijdschrift Oud Winschoten: 'Ik moet er niet aan denken, al die mensen voor de kassa bij de supermarkt.' Eens in de twee weken gaat zij noodgedwongen ’op boodschap’ in de Grote Stad.

Als het Winschoterdiep verbreed wordt, verliest Winschoterzijl zijn functie als woonkern. Huizen worden stuk voor stuk afgebroken, het laatste in 1992. Het karakteristieke, sierlijke bruggetje (1870), het oudste, nog bestaande gietijzeren ophaalbruggetje van Nederland, krijgt een nieuwe stek, aan de Renselkade bij de McDonald’s.

Winschoterzijl is niet meer, de natuur is daar nu heer en meester. Kortom, een oord van vredigheid. Een oord zoals de eerste lutheranen dat ooit bedoelden. Op de gedenksteen boven de ingang van hun kerk lieten zij in Latijn een nobele gedachte beitelen: ’Vrede voor hen die binnengaan, heil voor hen die uitgaan.’



Bron De Verhalen van Groningen Gedempte Zuiderdiep 9711 HG Groningen.